2) Langzame rol:
De meeste toestellen rollen beter in de ene richting, meestal naar rechts, dan in de andere, dus experimenteer met uw model om daar achter te komen. Begin met langzame schroefrollen op de juiste hoogte, zodat er voldoende ruimte is om het vliegtuig door te trekken, een halve looping vanuit tegengestelde positie, als Je in moeilijkheden moest geraken. Begin een rolvlucht met de neus in de wind en met vol motorvermogen en de neus enigszins licht omhoog gericht (zie afb.). Geef volle uitslag aan de rolroeren en als het toestel door de verticale stand heen bijna ruggelings vliegt, geef dan voldoende neerwaarts hoogteroer om de neus van het toestel iets boven de vlieglijn te houden.
3) Meskant:
Meskantvliegen wil zeggen, dat het model op zijn kant vliegt, met verticale vleugel-stand, en in deze positie rechtuit en in hetzelfde vlak ook blijft vliegen. Om het model in deze stand te krijgen moet het tot 90° rollen en in deze verticale vleugelstand met opgetrokken neus wordt het richtingsroer bediend terwijl de rolroeren neutraal staan. Het richtingsroer doet nu dienst als hoogteroer om de neus van het toestel omhoog te houden en zorgt ook voor de nodige lift om te vliegen, die nu alleen door de romp wordt opgewekt.
Het zal in beperkte mate lukken het meskant-vliegen met een gangbare trainer te leren, maar er is toch werkelijk een kunstvluchtmodel nodig om het constant meskant-vliegen te leren beheersen. En zelfs dan is het nog moeilijk het vliegtuig lange tijd in deze positie te houden.
4) Looping-rol:
Dit kan het beste omschreven worden als een kurkentrekkerlooping, daar het feitelijk een combinatie is van een looping en een rolvlucht. In het begin is het wellicht gemakkelijker de figuur te beginnen met een korte duikvlucht in de tegenovergestelde richting van de looping-roll. Trek aan de hoogteroerknuppel en druk gelijktijdig ook de rolroerknuppel opzij en het model zal stijgen en in een rolvlucht overgaan.
Houdt de rolvlucht opgang, waarbij, op het hoogste punt aangeland, het nodig kan zijn iets minder hoogteroer te geven en daarna weer iets meer als het vliegtuig optrekt. Een goede, steile looping-roll moet tijdens de hele vlucht een positieve “G” handhaven. Tijdens de rugvlucht in een langzame rol zou men overigens in de riemen hangen als men zich in de cockpit bevond.
De looping-roll: de cijfers geven de achtereenvolgende positie van het vliegtuig aan tijdens de figuur.
5) Rugvlucht:
Omdat de meeste rolroertrainers met een zekere mate van langstabiliteit zijn ontworpen, d.w.z. de vleugel heeft een zekere positieve “invalshoek” dan het staartvlak, zal je merken dat het hoogteroer gedurende de gehele rugvlucht een beetje neerwaarts moet worden gehouden om het zakken van de neus te voorkomen. Een rugvlucht is het gemakkelijkst te beginnen vanuit een halve rolvlucht, waarna men de rolroeren recht zet zodra het model op zijn rug vliegt. De bediening van de rolroeren blijft gelijk, maar opgelet, het hoogteroer werkt bij een rugvlucht omgekeerd. Om het model te laten klimmen moet de stuurknuppel naar voor geduwd worden. Theoretisch moet men in staat zijn een toestel ruggelings net zo gemakkelijk te laten vliegen als vlak liggend, maar het zal toch wel even duren voordat men lange rugvluchten net zo ontspannen kan vliegen als een rechte vlucht.
6) Overtrekbocht (stallturn):
Op de meeste vliegterreinen van clubs zullen weinige echte overtrekbochten te zien zijn, tenzij er enkele goede kunstvluchtpiloten onder de leden zitten. Bij een overtrekbocht moet het model zo steil klimmen tot het praktisch overtrokken raakt. Bedien vervolgens het richtingsroer om de neus 180° te laten draaien, waarna het toestel weer verticaal naar beneden komt. De meeste vliegers bedienen het richtingsroer bij een te hoge snelheid met als gevolg, dat het meer een nauwe wing over bocht is dan een werkelijke overtrekbocht.
Begin de overtrekbocht met een duik om wat extra snelheid te krijgen en trek het toestel op, met de vleugels vlak, totdat het model verticaal omhooggaat. Die extra snelheid geeft ons de tijd om kleine correcties te geven, zodat de romp werkelijk verticaal is en ook blijft. Sluit het gas vervolgens af en als de snelheid van het vliegtuig tot overtreksnelheid is teruggevallen (dit moment valt slechts uit ervaring te leren) geef dan volle uitslag aan het richtingsroer.
Evenals bij een langzame rolvlucht zal je waarschijnlijk bemerken, dat het model beter in de ene dan in de andere richting draait. Als het vliegtuig verticaal omlaag gaat, bedien dan geleidelijk het hoogteroer en geef, zodra het effect zichtbaar is, meer gas. De overtrekbocht is een moeilijke figuur om consequent uit te voeren en vergt veel oefening.
7) Buiklooping:
Dit is het tegenovergestelde van een normale looping; dus in plaats van het hoogteroer omhoog moet het omlaag. Alvorens een volledige omgekeerde looping te proberen, tracht dan eerst een halve buiklooping te maken. Vlieg daartoe op rug rechtuit en vlak, duw het hoogteroer bijna geheel neerwaarts, tot het model een halve cirkel heeft afgelegd, waarna het weer wordt rechtgetrokken. Voor een gehele buiklooping beginnen we vanuit een gewone rechtuit en vlakvliegende positie, maar met weinig vermogen. Als het model onderaan de cirkel is gekomen, dus halverwege de figuur, geef dan wat meer gas en houd de snelheid gedurende de tweede helft van de figuur vast. Kom niet in de verleiding tijdens de vlucht het neergeklapte hoogteroer terug te nemen als het model in een verticale duik is. Het is weliswaar een beetje angstaanjagend, maar waarschijnlijk raak je in veel grotere paniek als je probeert de figuur op dit belangrijke punt af te breken. Zoals dat met de meeste figuren het geval is, zullen waarschijnlijk kleine rolroercorrecties op diverse punten noodzakelijk zijn. De nauwkeurigheid en samenhang van de kunstvluchten geven het verschil aan tussen een piloot, die het zuiver voor zijn plezier doet en een piloot, die aan wedstrijden mee wil doen.
8) Vrilles (tolvluchten):
Om aan een tolvlucht te kunnen beginnen moet het model eerst tot een voldoende hoogte klimmen. Verminder daarna de gastoevoer en richt de neus goed omhoog, zodat het toestel tenslotte een hoek van 60° maakt als de overtreksnelheid bijna is bereikt. Geef dan gelijktijdig vol hoogteroer opwaarts en gooi het richtingsroer om. Het model zal overtrokken raken en begint de autorotatie, om zijn eigen as te draaien, met de neus naar beneden (zie afb.). Om uit deze vrille te raken, is het voldoende de stuurknuppels neutraal te zetten en het hoogteroer geleidelijk terug te nemen, waardoor de snelheid zal toenemen.
afb: De linker vrille (a) is gemakkelijker te beëindigen. De rechter (b) heeft door zijn vlakke karakter de neiging door te blijven tollen, ondanks het neutraal stellen van de stuurknuppels.
Soms, en vooral als het zwaartepunt iets meer naar achter ligt, kan het model de neiging vertonen vlakker in vrille te raken (zie afb. b), meer draaiingen om zijn as per afgelegde afstand, met het gevolg, dat het vliegtuig doorgaat met rondtollen, ook als de stuurknuppels neutraal zijn gezet. Zet in zo’n geval het hoogteroer geheel neerwaarts en terwijl de neus verder zakt en de snelheid toeneemt zet het richtingsroer tegen de draairichting in om de draaiing alsnog te verminderen. Zet het richtingsroer nooit tegengesteld voordat het hoogteroer helemaal omlaag staat, anders slaat het model om van een vrille in de ene richting naar een vrille in de andere richting, en dan zijn we nog geen stap verder!
Werken deze maatregelen op geen enkele wijze de “vlakke” vrille tegen, dan staat ons nog maar één ding te doen: hoogteroer omlaag en tegelijkertijd volgas geven. Tracht door schommelen de neus van het model omlaag te dwingen, indien nodig door beurtelings met de twee combinaties weinig gas/hoofteroer omlaag en vervolgens volgas/hoogteroer omhoog te pompen. Overigens is het aanwenden van dit soort paardemiddelen wel een bewijs, dat de staart van het model te zwaar is.
Ruggelingse vrilles worden op dezelfde wijze ingezet als normale vrilles, echter vanuit een omgekeerde stand, door een neerwaarts hoogteroer en een omgegooid hoogteroer. Als er iets mis dreigt te gaan, grijpen we op dezelfde wijze in als bij een normale vrille, met dien verstande dat het hoogteroer nu omhoog moet als de vrille na het neutraal zetten van de stuurknuppels niet ophoud.
Deze kunstvluchtoefeningen zijn maar een greep uit de reeks oefeningen die mogelijk zijn in een kunstvluchtprogramma maar ze zullen meer dan voldoende denk- en gesprekstof geven en voor velen waarschijnlijk ook een uitdaging zijn om althans voorzichtig eens te proberen. Verlies intussen het gewone vliegen niet uit het oog, want er moeten trajecten worden uitgestippeld en het landen moet nu zo langzamerhand exact op de stip en volledig kunnen uitgevoerd worden.
Zelfs als je niet de intentie hebt met een wedstrijdmodel voor kunstvluchten uit te komen, dan verdient het desondanks aanbeveling alle vormen van het kunstvliegen zelf uit te proberen. Je krijgt daardoor veel meer zelfvertrouwen om welk toekomstig model dan ook uit iedere denkbare positie zonder averij te redden.